Minimaal 2 websites gebruiken
en minimaal 1 boek.
Hoe maak je een werkstuk in groep 8
Op dit blad kun je lezen hoe je in groep 8 een werkstuk maakt.
Lees het eens goed door en kijk er ook nog af en toe eens
naar wanneer je je werkstuk aan het maken bent. Als het
werkstuk af is, kun je met dit blad controleren of je niets bent
vergeten.
Het kiezen van een onderwerp
In groep 7 heb je ook al eens een werkstuk gemaakt. In groep 8 worden de eisen aan het werkstuk weer hoger. Kies nu een onderwerp dat wat verder van jezelf af staat. Dus niet meer over jouw huisdier, jouw sport of het werk van je ouders. Kies iets interessants waarover je al eens wat meer gehoord hebt maar best ook nog meer van zou willen weten.
Voor wie maak je het werkstuk, wat is de doelgroep?
Je maakt het werkstuk voor jouw klas- en leeftijdgenoten. Je schrijft je teksten daarom op het niveau van iemand van 11 of 12 jaar. Dus geen ingewikkelde teksten met moeilijke woorden
die je zelf misschien niet eens begrijpt. Leg vooral veel dingen uit die anders ingewikkeld zijn.
Doe dat in jouw eigen woorden. Zoek moeilijke dingen daarom eerst uit met behulp van een woordenboek of encyclopedie. Schrijf je werkstuk dus niet als een soort van brief aan jouw juf
of meester!
Wat weet je zelf al van te voren?
Wanneer je over het onderwerp al eens iets gehoord, gelezen
of gezien hebt, kan dat ook goede informatie zijn. Zorg
natuurlijk wel dat die informatie echt klopt. Schrijf hierover in
de inleiding van jouw werkstuk. Dat mag best een beetje
uitgebreid.
Wat weet je nog niet zo goed, wat zou je graag willen gaan uitzoeken?
Nu wordt het werkstuk echt interessant voor jezelf. Wat zou je graag willen gaan uitzoeken, opzoeken, onderzoeken, te weten willen komen? Zet een aantal dingen op een rijtje. Het mogen best wat verschillende dingen zijn, zolang ze maar duidelijk iets met elkaar te maken
hebben.
Welke bronnen zou je allemaal kunnen gaan gebruiken?
Voor het krijgen van informatie heb je bronnen nodig. Dat zijn
boeken, folders, tijdschriften, televisieprogramma’s , mensen
die je kunt interviewen, het Internet, enzovoort. Maak
bijvoorbeeld gebruik van de schoolmediatheek, via het
programma op de computer. Soms moet je informatie ergens
opvragen (bijvoorbeeld bij de bibliotheek of bij een toeristenbureau) of een afspraak met iemand maken. Probeer
niet teveel informatie te verzamelen want dan zie je door de
bomen het bos niet meer.
Hoe ga je teksten schrijven?
Het overschrijven van teksten uit boeken of het kopiëren van teksten van het Internet is natuurlijk aantrekkelijk en gemakkelijker dan zelf teksten maken. Toch wil ik graag dat je de informatie van anderen alleen gebruikt om daarmee je eigen teksten te schrijven. De informatie die je vindt is meestal niet bedoeld voor kinderen van jouw leeftijd. Jouw klasgenoten zijn jouw doelgroep, dus moet je de teksten aanpassen of herschrijven zodat iedereen ze straks lezen en begrijpen kan.
Letten op spelling, leestekens en zinsopbouw
Het tekstverwerkingsprogramma van de computer heeft altijd
een spelling- en grammaticacontrole. Gebruik deze voor de
teksten die je typt. Wanneer je teksten klaar zijn, laat je eerst
nog iemand anders – het beste is een volwassene – jouw
teksten goed doorlezen. Hij of zij kan jou helpen bij de spelling
van woorden, maar ook zien of jouw zinnen kloppen (heb je
geen woordjes vergeten) en duidelijk te lezen zijn (geen
moeilijke woorden of veel te lange zinnen). Gebruik dit om je
teksten helemaal goed te krijgen.
Over tekeningen, plaatjes en foto’s
Zelf tekeningen maken bij jouw verhaal is heel goed! Kun je passende plaatjes vinden in boeken (scan ze) of op het Internet? Probeer ze via de tekstverwerker in te voegen in plaats van in je werkstuk te plakken! Als je niet weet hoe dat moet, leer het van iemand anders.
Zelfgemaakte foto’s zijn ook prima. Die kun je ook als plaatje invoegen of eerst scannen.
Gebruik alleen illustraties die iets uitleggen bij de tekst. Plaatjes als versiering of bladopvulling raad ik ernstig af.
Hoe moet het werkstuk er uit gaan zien?
1. Een voorblad met een mooie illustratie, de titel van het
werkstuk, jouw volledige naam, datum, groep en de naam van
de school
2. Een inhoudsopgave met daarin alle hoofdstukken en
daarachter alle bladzijdennummers
3. Een inleiding of voorwoord
Vertel waarom je voor dit onderwerp hebt gekozen
Vertel wat je er allemaal al van denkt te weten en hoe je dat
weet. Vraag jezelf dingen af en kom daarvan uit tot een
onderzoeksvraag. Deze vraag moet wel in het werkstuk beantwoord worden.
4. Hoofdstukken
Bedenk een goede opbouw van de informatie. Waarover wil je gaan schrijven? Maak een keuze uit de verzamelde informatie. Sommige informatie past goed bij elkaar en kan als één
hoofdstuk / onderwerp in het werkstuk. Zet alle onderwerpen in een goede volgorde. Dat betekent dat je van een begin naar een eind toe werkt. Vraag aan iemand om met je mee te
kijken naar de beste volgorde. Wanneer je over een onderwerp niet zoveel te vertellen hebt, moet je daar geen apart hoofdstuk van maken. Zet het dan bij een ander hoofdstuk. Het minimaal aantal hoofdstukken is drie, het maximaal aantal hoofdstukken is zes.
5. Het slot of nawoord
Geef eerst jouw beleving over het maken van het werkstuk.
Hoe vond je het om te doen? Dan volgt er een korte
samenvatting van de hoofdstukken. Doe dat zoals je hebt
geleerd met begrijpend lezen, door van alle alinea’s en alle
hoofdstukken de hoofdgedachten achter elkaar te zetten en er
een mooi lopend verhaaltje van te maken. Tenslotte vertel je
nog eens wat je wilde gaan onderzoeken en geef je een
duidelijk antwoord op deze onderzoeksvraag.
6. Bronnen
Het laatste blad is bedoeld om alle bronnen waaruit jij jouw informatie hebt verkregen op een
rijtje te zetten. Dat kunnen boeken, internetsites, instanties en personen zijn.
Website,boek, artikel, filmpje etc.
Bladzijde
Informatie Junior: De struisvogel – J. Scheepmaker
alles
Vogels uit Afrika – T. de Wild
23-25
www.struisvogels.nl
www.beeldbank.nl
struisvogels in Nederland
Verzorging van je werkstuk
· Gebruik in je werkstuk steeds hetzelfde lettertype. Je mag kiezen uit: Arial, Times New Roman, Verdana.
· De lettergrootte is:
bij de titels van de hoofdstukken 14 vet gedrukt
bij de gewone tekst 12
· Sla een regel over als je met een nieuwe alinea begint.
· Werk ruim (witruimtes), zodat je werk er verzorgd uitziet.
· Begin elk hoofdstuk met een nieuwe pagina
· De bladzijdenummering komt in het midden van de bladzijde
· Veel plezier bij het maken van je werkstuk!